Roy Calne, een Britse chirurg wiens werk op het gebied van orgaantransplantaties hielp om wat ooit als onmogelijk werd beschouwd, om te zetten in een levensreddende process voor miljoenen mensen over de hele wereld, stierf op 6 januari in een bejaardentehuis in Cambridge, Engeland. Hij was 93.
Zijn zoon Russell Calne zei dat hij stierf aan hartfalen.
Er zijn baanbrekende chirurgen en baanbrekende onderzoekers, maar heel weinig mensen zijn beide. Dr. Calne (uitgesproken als ‘kahn’) vormde een uitzondering: hij ontwikkelde en oefende veel van de operatietechnieken die bij transplantatie betrokken zijn, terwijl hij tegelijkertijd probeerde te identificeren welke medicijnen ervoor zouden zorgen dat het lichaam een nieuw orgaan zou accepteren.
Als zoon van een automonteur uit de buitenwijken van Londen had Dr. Calne zich al lang afgevraagd waarom beschadigde organen, zoals defecte carburateurs, niet konden worden vervangen door nieuwe. Maar start jaren vijftig kreeg hij als scholar herhaaldelijk te horen dat dit nooit mogelijk zou zijn.
Hij zette echter door en deed in zijn vrije tijd onderzoek als anatomie-instructeur aan de Universiteit van Oxford en later als professor en de eerste voorzitter van de afdeling chirurgie aan de Universiteit van Cambridge.
Het was zwaar. Dr. Calne werkte vaak aan varkens en honden, die bijna allemaal kort na de operatie stierven, en wekte de woede op van dierenrechtenactivisten. Iemand – hij vermoedde een activist – liet ooit een bom voor zijn deur achter; Dr. Calne belde de autoriteiten, die het veilig tot ontploffing brachten.
Al vroeg gebruikte hij straling van het hele lichaam om de immuunrespons te onderdrukken, een process waarbij vrijwel al zijn proefpersonen omkwamen, inclusief enkele mensen. Uiteindelijk schakelde hij over op het gebruik van medicijnen, te beginnen met een leukemiemedicijn genaamd 6-mercaptopurine.
Een jaar later voerde hij in 1968 de eerste succesvolle levertransplantatie in Europa uit Thomas E, Starzleen chirurg in de Verenigde Staten, voltooide ‘s werelds eerste dergelijke process.
Toch bleef orgaantransplantatie zeldzaam en gevaarlijk. Toen, start jaren zeventig, hoorde Dr. Calne van een nieuw medicijn, cyclosporine. Hij en zijn group begonnen de immunosuppressieve toepassingen te testen en beseften dat het medicijn de goedkope en effectieve oplossing zou kunnen zijn waarnaar ze op zoek waren.
Het eenjaarsoverlevingspercentage voor niertransplantaties steeg snel van 50 procent naar 80 procent, en tegen het midden van de jaren tachtig was het aantal ziekenhuizen wereldwijd dat transplantatiechirurgie aanbiedt gestegen van enkele tientallen naar meer dan 1.000.
Dr. Calne ging door met het aanscherpen van zijn vak en het bereiken van chirurgische mijlpalen. In 1986 voerde hij samen met een collega-chirurg, John Wallwork, ‘s werelds eerste lever-, hart- en longtransplantatie uit bij dezelfde patiënt. In 1994 voerde hij ‘s werelds eerste transplantatie van zes organen uit, waarbij hij in één operatie de maag, dunne darm, twaalfvingerige darm, pancreas, lever en nier van een patiënt verving.
In 2012 deelden hij en Dr. Starzl een Lasker Award, de meest prestigieuze prijs in de geneeskunde naast de Nobelprijs.
Wanneer gevraagd door The New York Occasions Of hij dat jaar ook hoopte de Nobelprijs te ontvangen, antwoordde Dr. Calne: “Ik heb een patiënt en het is 38 jaar geleden sinds zijn transplantatie. Hij is web terug van een fietstocht van 240 kilometer door de bergen. Dat is mijn beloning.”
Roy Yorke Calne werd geboren op 30 december 1930 in Richmond, een buitenwijk ongeveer 16 kilometer ten westen van Londen, als zoon van Eileen (Gubbay) en Joseph Calne.
Roy ging in 1946 naar het Man’s Hospital, onderdeel van de medische faculty van King’s School in Londen. De meeste van zijn klasgenoten waren militairen die terugkeerden uit de Tweede Wereldoorlog, en velen waren tien jaar ouder dan hij.
Halverwege zijn studie kreeg hij de opdracht om voor een jonge patiënt te zorgen die aan nierfalen was overleden. Toen de patiënt vroeg waarom hij niet eenvoudigweg een nieuwe nier kon krijgen, herinnerde Dr. Calne zich, lachten de hogere artsen hem uit.
“Nou, ik heb er altijd een hekel aan gehad als ik te horen kreeg dat iets niet gedaan kan worden”, vertelde hij in 2012 aan The Occasions.
Hij studeerde af in 1952 en diende daarna drie jaar in het leger, voornamelijk in Zuidoost-Azië, waar de Britse koloniale strijdkrachten een guerrillaoorlog voerden in het huidige Maleisië.
Hij trouwde in 1956 met Patricia Whelan. Samen met hun zoon Russell overleeft zij hem, web als een andere zoon, Richard; hun dochters, Jane Calne, Debbie Chittenden, Suzie Calne en Sarah Nicholson; 13 kleinkinderen; en zijn broer Donald, een vooraanstaand professional op het gebied van de ziekte van Parkinson.
Dr. Calne keerde in 1956 terug naar Groot-Brittannië. Hij verzamelde een reeks korte termijn onderwijsposities terwijl hij terugkeerde naar zijn medische opleiding en zijn eigen onderzoek naar transplantatie begon.
Na Oxford werkte hij als arts in het Royal Free Hospital en ontving een fellowship in het Peter Bent Brigham Hospital (nu onderdeel van Brigham and Girls’s Hospital) in Boston, waar in 1954 de eerste succesvolle niertransplantatie werd uitgevoerd.
In 1965 werd Dr. Calne hoogleraar in Cambridge. Hij bleef daar tot 1998, toen hij emeritus werd. Na zijn pensionering wijdde hij meer tijd aan zijn andere levenslange passie: schilderen.
Hij schilderde zijn patiënten vaak – met hun toestemming – en in 1988 nam hij les van een van hen, de Schotse schilder John Bellany.
Dr. Calne was misschien een beginner, maar zijn schilderijen werden alom geprezen door critici. In 1991 organiseerde het Barbican Centre in Londen een tentoonstelling van zijn werk, getiteld ‘The Present of Life’.